Gennep in de jaren 40 en 50 van de 20e eeuw

Gennepenaar Thom van Kalmthout heeft zijn herinneringen op schrift gesteld over Gennep in de jaren 40 en 50 van de 20e eeuw en inclusief zijn oorlogsherinneringen.

 

Wie ben ik?

Thomas Wilhelmus Henricus Maria van Kalmthout.

Mijn vader was Marinus Cornelius Maria van Kalmthout en mijn moeder Anna Emma Wilhelmina Motké.

Ik werd geboren op 25 februari1935 om 19.40 u. op Heijenscheweg 82d (op 3 april 1941 werd het huisnummer veranderd in 88).

Mijn geboorte/ouderlijk huis stond op de Logterheuvel. Ik heb daar alle jaren die ik in Gennep heb doorgebracht, gewoond. Het was een zgn. twee-onder-één-kap woning en wij woonden in het rechter huis, tevens toentertijd het laatste woonhuis aan de linkerkant van de bebouwde kom van de gemeente Gennep komende uit het centrum. Schuin erachter stond een molen, die in de nadagen van 1944 met gericht artillerievuur van over de Maas door de geallieerden (terwijl wij angstig in de kelder zaten) is neergehaald. (Daarover verderop in dit verslag).

Samenstelling gezin.

Vader *28-11-1893 in Goes + 14-03-76 in Utrecht

Moeder *16-04-1892 in Heusden + 23-07-65 in Goes

Anton * 09-12-1928 in Sneek, thans wonend in Hazerswoude, Anke * 01-05-1930 in Vught, nu wonend in Asten en

Mies * 08-02-1932 in Vught en nu gehuisvest in Heesch.

Vader en moeder zijn beiden begraven in Gennep op het "oude" kerkhof aan de Torenstraat. (vroeger Kerkstraat).

School.

Ik bezocht de RK Lagere Jongensschool St.Martinus, die destijds in de Schoolstraat (nu Brugstraat) gevestigd was.

Hoofd van de school was Jacques Beckers; onderwijzers die ik mij herinner waren de meesters Cup uit de Emmastraat, Heesen en de Roy die op de Heijenscheweg woonden, Thissen en Derks.

Op school heerste orde en regelmaat! Wij stelden ons wanneer de bel ging op de speelplaats klassengewijs in dubbele rijen achter onze onderwijzer op. Wanneer het regende stonden we onder het afdak. Soms werden mededelingen gedaan van algemene aard en vervolgens gingen we klas na klas "zwijgend" naar binnen. In school was er in hoge mate discipline, maar ik heb daar erg goed onderwijs genoten. Zoals in die tijd overal gebruikelijk werden bijvoorbeeld de tafels van 1 tot 10 klassikaal gescandeerd.

Ik herinner mij ook nog dat er - en dat was voor die tijd toch wel voortvarend - over bepaalde onderwerpen instructiefilms werden gedraaid.

Ook werden er zanglessen gegeven. Een van de liedjes dat ik mij nog herinner was getiteld "Kappesblad onder 't gat" etc. maar omdat ik geen Genneps dialect sprak weet ik vandaag de dag nog niet wat kappesblad is. Ik vermoed een koolblad en ik meen dat in het liedje een moeder dit blad als zadel voor het rijden op een ezel voor haar zoontje gebruikte.

Een driemaal per jaar terugkerend fenomeen was het uitdelen van de rapporten. Die moesten mee naar huis genomen en - door vader of moeder ondertekend - weer worden ingeleverd. Iedereen was eigenlijk erg zuinig op dat document, met uitzondering van een rebelse jongen, die - ik vergeet het nooit - het bestond om er al in de klas een bootje van te vouwen en buiten gekomen dit vaartuig in een plas liet ronddobberen. Hij kreeg dan ook een rapport in marstempo.

Hij was overigens de enige die zoiets durfde.

In de oorlogsjaren liepen we op klompen, omdat alles op de bon was en er maar mondjesmaat schoenen te krijgen waren. In 1942 (ik zat toen in de tweede klas) kon ik, zelfs zittend op de eerste bank, onvoldoende zien wat er op het bord geschreven werd. Dat resulteerde in een bezoek aan de oogarts te Nijmegen (Dr. de Rooy) en ik kreeg een heuse bril. De eerste dag daarmee naar school met de zeer nadrukkelijke opdracht van mijn moeder om deze eerst in de klas uit het brillenetui te halen en niet al op de speelplaats, bang als zij was dat ik direct al met de scherven naar huis zou komen. Een poging om mijn bril door mijn oudste zus mee te laten nemen (zij zat toen op de MULO en kon mijn bril over het hek aangeven), strandde op een mislukking.

Een verzoek van meester Beckers (ik zie het nog voor mij onder het afdak richting klaslokalen) om mijn bril te mogen zien, werd dan ook resoluut door mij afgewezen.

Op de speelplaats werden de gebruikelijke jongensspelletjes uit die tijd gespeeld: bokspringen, tikkertje, doorlopertje, landje pik - ik herinner me dat er naast de tegels een strook grond was waarop dat mogelijk was - , (prik-)tollen, knikkeren, sneeuwballen gooien in de winter en dat moet gezegd: Wanneer het hard vroor, had meester Beckers (die tegenover de school woonde) gezorgd voor een echte glijbaan. De grotere jongens namen dan een zodanige aanloop dat een botsing met de muur aan het eind vaak niet te voorkomen was, maar waardoor de baan wel een stuk langer werd.

Spelletjes thuis betroffen zaken uit het dagelijkse leven. Je speelde "vadertje en moedertje", "schooltje" (compleet met leesoefeningen, rekenen en dictee), verstoppertje (rondom de molen hadden we daar een geweldige ruimte voor) en niet te vergeten (en dan zie je de geweldige invloed van de kerk) "mis opdragen". De één speelde voor "priester" de ander kreeg de rol van "misdienaar". Of, als er meerdere kinderen aanwezig waren, speelde de rest het kerkvolk. En dat alles ging uitermate serieus én in het Latijn. En daar werd niet bij gelachen. Mijn broer had een complete "altaar"-uitrusting. Een tijd geleden vertelde mijn oudste zus mij nog dat zij na school alleen bij mijn broer achter op de fiets mocht, wanneer ze bereid was daarna de mis te dienen. Zo niet, dan moest ze maar naar huis lopen.

Ik weet nog dat we zelfs in de laatste maanden van 1944 in de kelder de mis opdroegen.

In de zomer - wanneer het hooi door de boeren naar binnen werd gehaald - werden strohoeden geteld. Wanneer je een boer met een dergelijke hoed op zijn hooiwagen (leeg of vol dat deed er niet toe) zag, likte je aan je rechterduim, plaatste die vervolgens in de palm van je linkerhand en sloeg dan met je rechtervuist in je linkerhandpalm als een soort bezegeling en telde zo de waargenomen hoeden. Je wist exact hoeveel je er gespaard had, want bij het bereiken van de honderdste mocht je een wens doen.

Achter aan het bindtouw van een volle hooiwagen gaan hangen, werd door de meeste boeren niet geaccepteerd, maar op een lege wagen springen en meerijden was voor geen enkele boer een probleem.

Een niet geheel ongevaarlijk spelletje werd gedaan na de oorlog. Benodigdheden een touwtje, een holle sleutel en kruit. Op de hei waren voldoende restanten munitie te vinden en met het kruit uit 'n geweerpatroon werd de sleutel gevuld. Een spijker aan het ene eind van het touwtje en aan het andere eind de sleutel. De spijker in de holte van de sleutel en met het touwtje als drager werd de spijker tegen een muur geslagen. Dat wilde wel! Dat waren onze eigengemaakte rotjes.

Vechtpartijen tijdens het speelkwartier begonnen altijd met duwen tegen elkaars schouders, totdat het handgemeen werkelijk startte. Vaak werd er dan met de klomp in de hand stevig op los geslagen.

Na-oorlogse veldslagen werden op de hei uitgevochten. Iedereen had wel ergens een helm, jack, koppelriem of anderszins weten te bemachtigen en de partijen konden ten strijde trekken. Dat daarbij een vriendje van mij op een blindganger kwam te liggen, namen we op de koop toe. Dat was het risico van de oorlog.

Later toen de Explosieven Opruimingsdienst op school kwam om informatie over achtergebleven munitie, leverde mij dat nog een vrije middag op toen ik met het commando mee mocht om aan te wijzen waar dat "ding" lag.

Te laat komen op school werd steevast verklaard door te zeggen dat je voor de gesloten overwegbomen moest wachten. Je woonde "over het spoor" en dat was natuurlijk een pracht excuus. Ik denk niet dat er één onderwijzer was die het spoorboekje kende.

Qua leerprestaties was er vaak een competitie tussen Alex Albers en mijzelf wie het beste punt voor het Nederlandse dictee wist te scoren.

In de oorlog werd een lijdelijke jongensachtige verzetsactie vaak tentoongespreid door mij keihard over straat aan te roepen met: "TOMMIE!"

Ook kende ik wel een paar anti-Duitse liedjes, die te pas en te onpas (voornamelijk in familiekring) gezongen werden.

De stadspompen - en met name die op de hoek van de Zandstraat en de Molenstraat (voor de groentewinkel van den Bebber) - waren welkome bronnen om de dorst te lessen.

Daarvoor liep je dan maar even iets verder dan de Schoolstraat (tegenwoordig Brugstraat) waar je eigenlijk moest zijn. Bovendien stond daar 's-zomers vaak mijnheer Heldens met zijn ijscokar.

Lekkerder schepijs dan "Heldro" heb ik nooit meer geproefd. Maar meestal beschikte je niet over 10 cent en dan was het dus gewoon water drinken. Zoethout en zwart-wit kocht je bij "Sèwietje" in de Houtstraat.

Kastanjes raapte je onder de grote bomen voor de RK Pastorie aan de Kerkstraat (nu Torenstraat). Gepest werd er natuurlijk ook, maar ik denk niet dat iemand daar een trauma aan overgehouden heeft. Er werd wel gegooid met de witte vruchtjes van een struik, die op sneeuwballetjes leken. En wat ook goed ging: klitterballetjes van een struik achter op iemands rug gooien. Die bleven goed hangen en daarmee liep je dan voor gek.

In het jaar van de zesde klas (sept.1946 - juli 1947) werden er naast de normale lessen, door meester Beckers bijlessen gegeven, omdat anders de aansluiting met het voortgezet onderwijs werd gemist.

Dit was een klein groepje leerlingen (7-8 jongens) die op woensdagmiddag en zondagochtend op school kwamen. Voor die aparte lessen moest ook huiswerk worden gemaakt.

Ik herinner me nog een "boze" opmerking van meester Beckers aan het adres van mijn vader dat ik te weinig mijn best deed bij de Franse les, nadat ik te horen had gekregen dat er tijdens het toelatingsexamen voor het Gymnasium geen Franse toets zou zijn.

Buurt.

Toen mijn vader in december 1933 naar Gennep verhuisde omdat hij daar werd aangesteld als Inspecteur van 's-Rijks Belastingen (zoals dat toen heette) kreeg hij drie huizen aan de Heijenscheweg (nrs. 82-b, 82c en 82d) te koop aangeboden voor samen NLG 10.000, --.

Lang na de oorlog - toen de huizenprijzen in de lift zaten - heb ik hem nog wel eens gevraagd waarom hij daar destijds niet op in gegaan was.

De redenen zijn voor die tijd duidelijk: een huis met een "gouden dak" (gefinancierd met een hypotheek) was in die tijd "not done".

Bovendien had hij er nadien - toen er door het oorlogsgeweld letterlijk toch wel wat gaten in geslagen waren - geen spijt van. Want restaureren was ook in de naoorlogse dagen niet goedkoop. Maar om een idee te geven: in de zeventiger jaren van de vorige eeuw was de vraagprijs voor alléén nr. 88 maar liefst 210.000, -- gulden.

Wie herinner ik mij nog uit de buurt? Allereerst de familie Martens aan de overkant. Onze beste buren met wie we altijd - en tot op de dag van vandaag met de middelste dochter Lenie en haar man Martien Lamers - een fijn contact hadden en ik nog steeds heb. Lenie was onze laatste huishoudelijke hulp tot de dood van mijn moeder en tot op de dag van vandaag poetst zij weliswaar niet meer ons huis, maar nog steeds elk jaar met Allerzielen het graf van mijn ouders op het kerkhof aan de Torenstraat.

Dan onze naaste buren op nr. 86. Daar woonde in mijn kinderjaren de familie Kann met twee dochters (Lore van ongeveer 16 jaar en Romy van ong . 6 jaar); in de oorlogsjaren Dr. Bauer en zijn vrouw Mireille, na de oorlog de familie Vlot, met 3 zonen (Huib, Theo en Jan) en 2 dochters. Ik zie nog de ereboog, die door de buurtbewoners werd opgericht toen Huib terugkeerde uit Nederlands Indië waar hij als dienstplichtig soldaat naar toe was gestuurd. Een zanghulde ontbrak dan natuurlijk niet.

Op 84 woonden enkele medewerksters van het Sanatorium "Zonlichtheide" en na de oorlog de familie Werner. Op 82 de familie Gommers met dochter Marian; later de familie Maertens en na de oorlog de familie Janssen met 2 dochters (Carla en Anja) en hun zoon (Paul).

Aan de overkant lag - lang voordat het na de oorlog omgebouwd werd tot "St. Augustinusstichting" - het Sanatorium "Zonlichtheide". (ZLH).

Ondanks dat het een zgn. Nazorgsanatorium was, werd ons ingeprent onze handen te wassen wanneer wij met iemand van ZLH contact hadden gehad. Ons werd niet verboden normaal met verplegend personeel om te gaan , maar we moesten wel de nodige voorzorgsmaatregelen in acht nemen. Op het terrein zelf kwamen we in principe niet, maar wanneer ik uit school kwam en met onze melkman Jan Elemans vóór op de bok mee mocht rijden, dan kwam ik wel tot bij de keuken van het hoofdgebouw. Maar welke jongen laat zich ontgaan om een paard te mennen?

Later zou Jan mij de eerste autorijlessen geven in zijn Goliath-driewieler.

Wie herinner ik mij nog meer? De even huisnummerkant. Een familie wier naam ik vergeten ben, maar die een lieve dochter Tamara hadden. Dan de familie Jansen "van 't spoor" . Ik herinner mij nog Annie, omdat zij wel eens met mijn zusjes speelde, en Tonnie, met wie ik nog wel eens omging .

(Na de oorlog stonden er vier houten noodwoningen - iets naar achteren - op het open perceel tussen Jansen en Smeets) .

Na Smeets kwamen Verwer, Sebus (in de oorlog "dubieuze " eigenaar?) Van Heijenscheweg 88, aan wie mijn vader in de oorlogsjaren NLG 33,33 per maand over de giro aan huur moest overmaken - de eerdere eigenaar was Paul David, maar diens bezittingen waren door de machthebbers geconfisqueerd omdat hij een Jood was), Roers en iets verderop de Openbare School, welk gebouw later Muziekschool zou worden . Dan familie Verstraaten (eerst zetbaas van de Edah , daarna in dienst van een schildersbedrijf, vervolgens uitbater van de eerste snackbar bij de bushalte aan de Spoorstraat en tot slot de eigenaar van de eerste fabriek van voorgebakken frites in Nederland).

Een paar huizen verder was er de sigarenwinkel van Gommers en dan de kruidenierszaak annex bakkerij van Heijs. Daar deed ik vaak boodschappen.

Vervolgens kwam dan het Belastingkantoor. Na de oorlog was dat politiebureau. Tot op de dag van vandaag is op de eerste verdieping voor het raam een reling te zien, die in opdracht van mijn vader is aangebracht omdat hij bang was ooit over de laag liggende vensterbank naar buiten te vallen wanneer hij het raam opende .

(Hekwerkjes met hetzelfde doel vindt U ook in de Niersstraat voor drie ramen op de eerste etage van wat eens Hotel Verzett was en later Belastingkantoor. Maar daar kom ik later op terug.)

Daarnaast was een straat waar oa. de families van Tankeren en Bartels woonden.

Op de hoek van de Heijenscheweg en de Willen Boyeweg Cafe ABC, waar de Jong-Studenten­ vereniging vaak vergader de . (zie bij verenigingen) .

De oneven huisnummerkant. Naast ZLH eerst de familie Deters. Een apart hoofdstuk vormt de "begrafenis" van de wijn van mijn vader in hun achtertuin in december 1944 en haar "wederopstanding" in mei 1945.

Dan (ik sla waarschijnlijk een paar namen over) de families Achterberg, Schatters (directeur van de Maas Buurt Spoorweg, goede vriend van mijn vader en verwoed postzegelverzamelaar) met op het hek voor zijn huis het opschrift: " Aan 's-Heeren Zegen is ' t al gelegen".

Dan de familie Schellekens. Hiernaast (waar nu een garage is, was een onbebouwd perceel) dan de familie van Herpen, van den Heuvel, en dan sla ik er een paar over - Nogarede, Heesen, Albers, Goossens, Roosenboom, schilder Wilbers, Hen Artz (conducteur van de MBS later Zuid-Ooster), burgemeester van Banning, van de Ven, mevrouw Hömmen met twee zonen en als laatste (de Moutstraat overgestoken) de familie Beckers van de Moutfabriek.

Het feit dat ik mij nog vrij nauwkeurig kan herinneren wie er allemaal op de Heijenscheweg woonden, geeft aan dat er in die buurt een vrij hechte gemeenschap bestond. De sociale controle was goed en de mensen leefden erg met elkaar mee in voor- en tegenspoed. Het leven verliep erg rustig en is onvergelijkbaar met de hectiek van vandaag de dag.

Ook kan ik mij nog goed voor de geest halen hoe het was wanneer je naar het belastingkantoor ging, dat later in de Niersstraat (voormalige Hotel Verzett) was gevestigd. De chef de bureau, de heer Bruis, had altijd wel een paar postzegels voor je in zijn bureaulade bewaard en je mocht op een stukje kladpapier je naam typen, wanneer er een machine vrij was. Eens, herinner ik me, ging op mijn geklop het loket open en werd ik door een van de ambtenaren tot algehele hilariteit door de opening naar binnen getrokken. Dat dit niet geheel in het straatje van mijn onkreukbare vader paste, deed aan het plezier van iedereen niets af . Ik was binnen en dat was de bedoeling.

Naast de heer Bruis waren daar vele anderen onder wie de heren Roers, van der Zeeuw, Schröder en Kamps werkzaam. Mijnheer Schröder drapeerde vóór de oorlog bij Oranjefeesten de Nederlandse driekleur aan de gevel. Mijn vader was immers voorzitter van het Oranje-comité, dus dan mocht de vlag niet ontbreken.

Kerk.

De kerk - en dan met name de Rooms Katholieke - speelde een cruciale rol binnen de Gennepse gemeenschap. Dat kon ook niet anders in die tijd in een stad waar meer dan 90% van de bevolking katholiek was.

Een groot deel van de verenigingen droeg wel het predicaat RK en vaak zat de pastoor cq. een kapelaan in het bestuur.

Een typisch voorbeeld daarvan was de RK Vereniging het Limburgse Groene Kruis. In geheel Nederland droegen de niet-kerkgebonden kruisverenigingen de kleur " groen" en de RK-verenigingen de pauselijke kleuren wit/geel.

In Limburg echter, waar praktisch alle leden rooms waren, werd de toevoeging RK bij het groen gezet. Een wit-gele kruisvereniging bestond in Limburg niet. In de jaren voordat mijn vader het voorzitterschap bekleedde vervulde de kapelaan die functie.

Ik was van 1944 tot 1947 misdienaar en daarmee bekleedde je toch wel een aparte positie. Met name wanneer de communie aan de zieken in Gennep gebracht werd, want dan liep je gekleed in toga en superplie met een lantaarn en bel - gevolgd door de priester - door de stad. Iedereen die hetzij te voet, hetzij per fiets dit tweetal hoorde aankomen, stopte , stapte af, knielde op straat, boog eerbiedig het hoofd en maakte een kruisteken.

Eenmaal per jaar werd er een misdienaars reisje georganiseerd. De gelden daarvoor werden genomen uit de collectes die NA bruiloftsmissen werden gehouden. Dit in tegenstelling tot de collectes bij begrafenissen, die voor gedachtenismissen voor de overledene bestemd waren.

Het baantje van misdienaar ging niet altijd over rozen, want wanneer tijdens het lof naar het oordeel van kapelaan Miedema het kooltje in het wierookvat onvoldoende smeulde (dat moest boven een brandende kaars in de omkleedruimte door de misdienaars klaargemaakt worden) kon je voor straf op woensdagmiddag een opstel komen schrijven.

Maar heel apart was het wanneer je de klokken mocht helpen luiden. Met name de grote, zware Mariaklok die de Duitsers niet in beslag hadden genomen en die je als kleine jongen alleen niet aan de praat kon krijgen, werd door de koster (Adriaan Trienekens) voor ons in gang gezet.

Wanneer hij dan weg was en wij de klok alleen maar gaande diende te houden, was het zaak om - als het touw beneden was - er aan te gaan hangen zodat je meeliftte in de richting van het plafond.

Adriaan moest dat echter niet zien, want dan zwaaide er wat. Het was misschien niet geheel ongevaarlijk, maar och, het was een onschuldige kwajongensstreek.

En dan waren er natuurlijk de processies. Als grootste de Sacramentsprocessie waar de hele stad bij betrokken was. Biddend van rustaltaar naar rustaltaar tussen de versierde groene boompjes aan de kant van de straten door. (Speciaal daarvoor waren in de trottoirs ijzeren ringen aangebracht waar die boompjes eenvoudig ingezet konden worden). Bruidjes strooiden bloemblaadjes, onder het baldakijn liep de deken met het H. Sacrament. En bij ieder altaar de zegen! De Kerkelijke Harmonie "Unitas en Fidelitas" zorgde daarbij voor passende muziek en het gilde was natuurlijk ook present.

Op mij maakte de "processies voor het gewas", die op 25 april (feest van St.Marcus) en vervolgens op de maandag, dinsdag en woensdag vóór Hemelvaart - de zgn. Kruisdagen - zeker zoveel indruk. Op deze vier dagen ging je 's-ochtend na de vroegmis, biddend voor een rijke oogst door de velden. Een soort katholiek dauwtrappen, maar dan zonder fiets.

Ik realiseer mij dat het eigenlijk heel tegengesteld aan de regel was dat - waar de geestelijkheid de echtparen aanzette om een zo groot mogelijk gezin te krijgen - een moeder zes weken na de geboorte van een kind pas eerst weer in de kerk mocht komen nadat de zegen met de nodige gebeden over haar was uitgesproken. Dit heette de "Kerkgang". Op een afgesproken tijdstip wachtte zo iemand dan achter in de kerk en je ging dan als misdienaar met emmer en wijwaterkwast met de priester mee, waarna zij - na de zegen ontvangen te hebben - naar het Maria-altaar mocht gaan en vanaf dat moment weer in de gemeenschap was opgenomen.

Ook was ik een tijdje lid van het RK Knapenkoor, dat de gezongen HH Missen moest opluisteren. Dirigent en leider was de heer van der Ven, hoofd van de Muloschool. In de zomer van 1943 (?) werd er ten bate van dit koor een toneelstuk in de buitenlucht opgevoerd. Omdat er een speler op het laatste moment verhinderd was, mocht ik zijn rol overnemen. Die omvatte slechts een enkele zin: "Hoe kan mijnheer Pastoor dat now vraogen?", maar al was het maar één zin, je speelde mee en daar ging het om.

Hoogtepunten waren uiteraard je Eerste en Plechtige H. Communie. Voor mij viel de eerste op 3 mei 1942 - midden in de oorlog - en de plechtige op 16 maart 1949. Die vond plaats in de noodkerk aan de Spoorlaan. Kerkmeester van Hout was toen mijn "Peter".

En dan waren er op de Zondagen in de Vasten de zgn. "Vastenmeditaties". Ter voorbereiding op Pasen werd dan vanaf de kansel nog wel eens gedreigd met "Hel en Verdoemenis".

Vanaf Witte Donderdag (na het Gloria) tot aan het Gloria van Paaszaterdag werden de klokken niet geluid en de bellen tijdens de misvieringen werden vervangen door ratels. Volgens de overlevering gingen de klokken in die periode naar Rome.

Voor kinderen was er tijdens de Vasten de versterving om door de week (en voor de "diehards" ook op zondag) niet te snoepen. Alle koekjes en snoepjes verdwenen in het zgn. "Vastentrommeltje" dat op Paaszaterdag om twaalf uur 's-middags open mocht. Wanneer de KRO via de radio met klokgelui gevolgd door het Halleluia van Händel het einde van de Vasten aankondigde, werd de inhoud na veertig dagen sparen binnen de kortste keren verorberd. De koekjes waren inmiddels wel wat zachter geworden en de zuurtjes kleefden aan elkaar. Menigeen voelde zich na deze overmatige consumptie wel wat misselijk, maar dat deerde niet. Nu was het immers Pasen. En dan volgde 's-avonds laat de Paasviering. leder jaar weer probeerde de koster buiten het kerkgebouw met vuurstenen vuur te maken, dat daarna gewijd moest worden om uiteindelijk de Paaskaars te kunnen ontsteken. Het is hem nooit gelukt. Tenslotte werd dan maar de toevlucht tot een aansteker genomen, want dat was toch ook vuur uit een steen!

Voor ons als kind was er dan ook nog (los van het verplichte biecht horen met Pasen) het maandelijks biecht horen voorafgaand aan de Eerste vrijdag van de maand. Je ging klassikaal naar de kerk en wie naar het oordeel van de anderen te lang in de biechtstoel bleef, werd al gauw verdacht van een doodzonde. Maar je kreeg niet zo gemakkelijk de kans om een doodzonde te doen, want we hadden niet voor niets een "veldwachter". Zijn ware achternaam was van Hulst, maar iedereen kende hem alleen maar bij zijn scheldnaam: "Appelmüske". Zijn vrouw had namelijk eens met een "Haags accent" aan de groenteman gevraagd of hij appels had om appelmoes te maken, omdat haar man daar zo'n liefhebber van was. Dat moet je natuurlijk in Gennep niet vragen, want dan heet je vanaf dat moment Appelmüske.

En dan werden er natuurlijk op school kathechismuslessen gegeven. Dat deden de plaatselijke geestelijken. Ik herinner mij nog goed dat Kapelaan Miedema ons aan het begin van de les opdracht gaf eerst onze neuzen te snuiten (dat noemde hij "toeteren") en daarna werd gedurende de les door hem opnieuw snuiten niet getolereerd.

Door de week werden er steevast Requiemmissen opgedragen. Er waren voldoende intenties voor de overledenen om elke dag een "zwarte" mis op te dragen. Voor het altaar stonden dan zwarte voorzetstukken met de tekst:" Heden ik, morgen gij".

Adriaan Trienekens bespeelde het orgel en zong in zijn eentje de gehele mis in het Gregoriaans.

Ik heb in mijn vroege kinderjaren door de week niets anders gehoord. En de priester droeg altijd de mis met een zwart kazuifel op. Pas veel later werden de gedachtenismissen gelezen in de kleur die hoorde bij de liturgie van de betreffende dag.

Andere belangrijke kerkelijke gebeurtenissen waren de Missies. Dan kwam er een pater Passionist uit Molenhoek of ook wel een Redemptorist uit Roermond, die in een aantal preken over een aantal zondagen verspreid, nog eens de puntjes op de "i" kwam zetten.

Als kind kregen wij op Zondag voor de twee collectes in de kerk ieder twee losse centen. Veel van deze centen verdwenen echter in de automatische fietspomp bij Wilbers in de Zandstraat. Daarmee kon je - terwijl het op straat nog redelijk stil was - de mensen wekken door met een natte vinger de opening af te sluiten. Een snerpend gepiep was het gevolg. Niemand weet of de opbrengst door deze fietsenhandelaar uiteindelijk aan de kerk is overgedragen, want dat was hij in zijn positie als kerkmeester eigenlijk wel enigszins verplicht.

Beroemd is geworden de tocht van het beeld van "Maria Sterre der Zee" uit Maastricht, dat eens gedurende een heel jaar het hele bisdom Limburg is doorgesleept. Omdat het dekenaat Gennep het meest noordelijk gelegen is, eindigde in Gennep haar reis. Winkeletalages waren versierd, iedereen ging biechten en het kerkgebouw was bijna te klein om iedereen een plaats te geven bij de plechtige Mis ter afsluiting. Dat waren nog eens tijden binnen het rijke Roomse Leven.

Het verhaal gaat dat St. Jozef van Smakt gedurende die reis van zijn echtgenote zijn pet maar voor zijn ogen heeft gehouden toen Zij aan het "schuepen" was.

Het lag in de bedoeling om bij haar terugkeer naar Maastricht langs de route een lint van biddende gelovigen te creëren, maar ik herinner me dat het aan het einde van de bebouwing aan de Heijenseweg toch wel erg stil werd met uitzondering van de voorbiddende priester in de volgauto.

Dan was er in juli 1955 een Missietentoonstelling gecombineerd met een fancy-fair ten bate van de Missie. Dat was een groot feest. Twee grote party-tenten, opgesteld op het Europaplein, huisvestten beide activiteiten. De belangstelling voor de fancy-fair was enorm . In die tent was het dan ook gezellig druk. Aan de ene kant was een biertap, aan de andere zijde een Weinstube en daartussenin allerlei kermisachtige attracties, zoals Rad van Avontuur, ballen gooien, prijsschieten en wat al niet meer.

In de Weinstube zwaaide mijn broer de scepter geassisteerd door vier in Dirndl-kostuum geklede Gennepse jongedames. (Carla Janssen, Ietje Thiessen, Thea Felling en nog een vierde meisje.) Gelukkig voor mij deed ik op de zaterdag van de opening het laatste deel van mijn eindexamen HBS en had dus alle tijd van de wereld.

In afwachting van de uitslag kon ik de helpende hand bieden bij het schenken van Liebfraumilch en Zeiler Schwarze Katze.

Ik weet nog dat een gast mij zei, toen ik zijn glas voor de zoveelste keer vulde: "Doet em van böve mar goed vol , van onderen kumt 't niet zo nauw!"

Vlak na de oorlog werden een tijd lang de zondagsmissen in de grote zaal van Hotel van Bergen opgedragen. Het altaar (dat was een vroeger rustaltaar tbv de Sacramentsprocessie) werd op het toneel opgebouwd en na afloop in delen achter de coulissen gezet tot de volgende zondag.

Boven het tabernakel van dit altaar stond in de vorm van een zilveren duif het zinnebeeld van de H.Geest. Voor de misdienaars, die na de laatste dienst hielpen bij het afbreken van het altaar, ging het erom wie (wanneer de laatste altaardwaal door de koster was verwijderd) het snelste was om die duif eraf te halen. Onder het roepen van: "lk heb d'n doef"! was je voor dat moment de held van de dag.

Later in de noodkerk was dit verleden tijd.

In die noodkerk (een oude NS-loods aan de overweg) met haar lage, bijna platte dak, kon het in de zomer vaak knap warm worden. Ik herinner me nog dat in enig jaar op 29 juni vóór de Hoogmis kerkmeester van Hout de paden tussen de banken met een gieter besproeide, om althans enige verkoeling voor de gelovigen te bewerkstelligen. Vergeet niet dat kerkgangers destijds nuchter naar de kerk gingen en wanneer je dan vanaf de vorige avond tot ver in de morgen niets had gegeten, wilde er nog wel eens iemand flauwvallen.

In de Meimaand werd elke avond in de Noodkerk het Rozenhoedje gebeden. Meestal bad de "köster" met zijn karakteristieke nasale toon de Weesgegroetjes voor en bad het kerkvolk na. De jongens zorgden er altijd voor in de bank achter de meisjes te komen. Tijdens het bidden gingen zij zitten en wij bleven dan geknield achter hen. Dat gaf toch een idee van wat dichter bij elkaar te zijn . Want dat mocht in principe natuurlijk niet. Je kon " in het geniep " wel een vriendinnetje hebben, maar dat mocht bij je ouders niet bekend worden , want dan zwaaide er wat. De seksen werden streng gescheiden gehouden. Enkele voorbeelden: a) in de kerk zaten de mannen rechts (aan de epistelkant) en de dames links (aan de evangeliekant). b) toen ik in 1953 de zgn. achttienjarigen-cursus volgde, werd die voor jongens en meisjes apart gegeven door de kapelaans van de parochie. Eerst bij de slotbijeenkomst, die gehouden werd in de grote zaal van Hotel de Kroon, kwamen we gezamenlijk op een avond bijeen en daar was dan ook de Deken aanwezig om het belang van deze cursus te onderstrepen. Maar het risico dat jongens en meisjes tegelijk eventueel een stukje seksuele voorlichting zouden krijgen , werd strikt vermeden. En het moet gezegd: we werden aardig onwetend gehouden.

Vermeldenswaard is de anekdote van de heer Wijers die naast begrafenisondernemer ook "aanzegger" was.

Bij iemands overlijden werd de buurt van de overledene en daarnaast nog een aantal - door de nabestaanden uitgezochte - vrienden en/of kennissen verwittigd.

Dat ging als volgt: "Namens de familie deel ik U mede dat heden in de Heer is overleden die en die". "De plechtige begrafenis zal plaatshebben op die en die datum te 10 uur waarvoor U van harte wordt uitgenodigd".

Deze Wijers, die dit altijd in vol ornaat (zwarte lange jas met tressen, zwarte handschoenen en zwarte hoge hoed) en zeer ingetogen lopend deed, komt op een dag dat de mussen van de daken vielen bij een goede kennis van hem "aanzeggen" en zegt op monotone toon en zonder enige pauze tussen de zinnen aan het slot van zijn mededeling: "Stien gif me wat te zoepen, want ik verrek van den dorst".

Deze goede man zei mij vlak vóór de begrafenis van mijn moeder (ik liep als laatste van de familie achter de baar) dat het delven van het graf wel wat duurder was geworden. Ik wist de prijs niet, alleen was mij bekend dat er op het oude kerkhof nogal wat stenen in de grond zaten, dus ik zei hem dat het wel goed was. Bekend was echter dat hij wel van een borreltje hield en "boze tongen" beweerden dat hij zijn publiek erop aankeek. Met andere woorden:"Wie het wel betalen kon, kreeg een hogere rekening".

Teneinde de vele door de oorlog verwoeste kerken van Limburg weer te kunnen herbouwen werd de zgn. "Kwartjesactie" door het bisdom in het leven geroepen.

Aan alle gelovigen werd gevraagd een kwartje per week voor dit doel bij te dragen.

Het werd een doorslaand succes, maar die kwartjes moesten wel worden opgehaald. Daarvoor waren vele vrijwilligers nodig die allen eens per week (ik deed dat na de hoogmis op zondag) bij een aantal huisgezinnen gingen collecteren. Gelukkig waren er een aantal huishoudens bij die eens per vier weken één gulden betaalden en dat beperkte het geloop aanzienlijk. Eens in de zoveel tijd werd dan een grootse manifestatie georganiseerd om al die vrijwilligers te fêteren en te bedanken voor hun inzet. Ik herinner me nog een reis per touringcar naar Roermond, waar natuurlijk om te beginnen een H.Mis door de bisschop werd opgedragen. Want: Zonder mis, geen feest!

Geld inzamelen was so wie so een vast terugkerend ritueel. Eenmaal per jaar moest je tien Missiekalenders verkopen en dat was voor een kind best een hele opgave. Maar meestal lukte dat toch wel. En dan werden wij vriendelijk doch wel zeer dringend verzocht om eens per jaar de contributie voor het "Groene Kruis" op te halen. Mijn vader was voorzitter van die vereniging, maar collecteren was niet zijn sterkste kant.

In Gennep woonde na de oorlog in de buurt van de Dr.Nolensstraat een jongen, Oswald heette hij, wiens vader als Duits militair aan het Oostfront gesneuveld was. Op verzoek van kapelaan Miedema haalde ik hem regelmatig 's-Zondagmorgens op om hem mee te nemen naar de kerk. Het was voor mij zo vlak na de oorlog wel even wennen dat er een foto van een Duitse militair in uniform op het dressoir stond. Helaas ben ik Oswald uit het oog verloren.

Verenigingen en sport.

Het verenigingsleven was voorzover ik mij herinner erg bloeiend, maar in de jaren na de oorlog bleef het voor mij bij een lidmaatschap van "Jong Nederland", de Limburgse tegenhanger van de Padvinderij.

Voor een lidmaatschap van de "Jonge Wacht", die vóór 1940 bestond en waarvan mijn oudste broer lid was, was ik toentertijd nog te jong.

In de vijftiger jaren, is er in navolging van de vereniging van universiteitsstudenten (Aqua Vitae), voor leerlingen van de Middelbare Scholen een Jong-studentenvereniging opgericht. Om over de nodige financiële middelen te kunnen beschikken, werd er geschooid bij een aantal "vermogende" notabelen. En daarvan konden we de vergaderkosten wel dekken. Reiskosten hadden we niet, want we gingen met ons allen wel met de fiets. Uiteraard onder begeleiding van een geestelijk adviseur/beschermheer. Dat was toen kapelaan Bors.

Ik ben zelf niet zo'n geweldige voetbalfan, maar de wedstrijd Limburgia tegen Feyenoord ter gelegenheid van de viering van het het 1000-jarig bestaan van Gennep op 5 augustus 1950, herinner ik me als een zeer sportief gebeuren en een schitterende wedstrijd. Maar toen was er ook nog geen sprake van betaald voetbal!

Een wel te memoreren gebeurtenis uit de voetbalgeschiedenis van Gennep en Heijen is de overwinning die ooit door Gennep werd behaald, toen Joep Otten - broer van de kasteelheer van het "Huys Heijen" - voor de winnaar van de wedstrijd een beker beschikbaar had gesteld. Hij was vreselijk teleurgesteld door de zege van de Gennepenaren. Zijn opmerking na afloop:"Gennep het d'n bêker!" sprak boekdelen.

Voorts was natuurlijk de jaarlijkse leerlingen uitvoering van de Muziekschool een uitje. Met een stel goede vrienden, zover mogelijk achterin de grote zaal van van Bergen en extra hard klappen en fluiten wanneer Carla Janssen haar pianostuk had beëindigd, dit tot groot ongenoegen van mijn vader, die als voorzitter van het dagelijks bestuur van de Muziekschool daar qualitate qua de gesproken inleiding moest houden.

Een "eervolle vermelding" verdient de organisatie van de feestweek bij het 1000-jarig bestaan van de stad. In die dagen (29 juli tot en met 6 augustus 1950) werd een voor "elk wat wils"-programma opgezet. In de maanden daarvoor was een comité zeer actief geweest om niet alleen een week van festiviteiten te organiseren, maar ook nog eens de gelden bijeen te brengen voor de aankoop van een carillon.

Het oude raadhuis was prachtig gerestaureerd en vanaf nu hing in de toren daarvan een heus klokkenspel.

Wanneer er door de voorzitter de heer Alphons Peters tijdens een vergadering meegedeeld kon worden dat er weer voldoende geld voor een klok was ingezameld, zei hij - op tafel tikkend met zijn zilveren vulpotlood om de aandacht van de vergadering te trekken - heel zachtjes:"We hebben wéér 'n klok!"

Een gevleugelde uitspraak tijdens vergaderingen van het comité van Johnny van de Kamp, die zich voor de sportactiviteiten tijdens deze week uitermate verdienstelijk heeft gemaakt en die luidde:"Laten we eerlijk zijn!" werd door Alphons Peters steevast beantwoord met:"Maar we zijn toch eerlijk!"

Om de kosten voor de organisatie van de feestweek binnen het budget te houden, werden een aantal mensen van buiten Gennep, die hun medewerking verleenden en 's-avonds niet meer naar huis konden terugkeren, bij gastgezinnen ondergebracht. Bij ons logeerde Chris Scheffer, die als tenor samen met de sopraan Truus Atema optrad tijdens de Opera- en Operette- uitvoering. Ik haalde hem bij de bushalte op en bracht hem de volgende dag met zijn koffer weer terug. Als dank kreeg ik van hem één gulden. Dat was in die tijd een kapitaal, temeer daar ik aan zakgeld slechts een gulden per maand kreeg.

Bang als men was voor kritiek van bezoekers, durfde men destijds (1950) bij het opzetten van een expositie van schilderijen van Limburgse kunstenaars in het stadhuis, een schilderij van een vrouwelijk naakt niet ten toon te stellen.

Jammer genoeg was mijn vader geen voorstander van Carnaval vieren. Daarom was hij er ook niet zo van gecharmeerd dat zijn jongste zoon het wel leuk vond. Dat resulteerde eens in een behoorlijk verschil van mening tussen vader en zoon. Kijken naar de optocht leverde geen problemen op, maar voor de rest lag er van zijn kant een absoluut taboe op.

Politiek.

Ondanks dat mijn vader een fervent lid was van de KVP en vier jaar lang voor deze partij in de Provinciale Staten heeft gezeten heb ik mij niet bijzonder met de politiek beziggehouden.

Soms werd ik wel door hem enthousiast gemaakt voor bijvoorbeeld Staten- of Tweede Kamer­ verkiezingen.

Ik herinner me dat ik op een ochtend van zo'n dag met een paar vrienden aan alle huisdeuren van Gennep een geel papieren "eentje" gehangen heb, met daarop de tekst:"Goede morgen! U gaat vandaag toch ook stemmen! Stem Lijst 1 KVP!"

En wij deden dat gratis, kosteloos voor niets!

Bij de propaganda voor een gemeenteraadsverkiezing in Gennep van jaren geleden gold 'n uitspraak:"Vist U met pier? Stemt Junier!"

Junier was van beroep schoorsteenveger en vissen was zijn hobby. Ik weet niet of hij toen gekozen werd.

In de vijftiger jaren werd de gemeentelijke politiek een tijd lang beheerst door de "zompen" in de Niers, die vanuit Duitsland het Genneps grondgebied binnen dreven en voor nogal wat overlast zorgden.

Bij de geldsanering in 1945 werd door de overheid slechts een bedrag van 10 gulden "oud" geld per hoofd van de bevolking omgezet in "nieuw" geld. Dit was het zgn. tientje van Lieftinck. (destijds Minister van Financiën).

De grap die toen door Gennep ging behelsde het feit dat Alphons Peters slechts 20 gulden te verteren had tegenover een gezin met tien kinderen, dat de beschikking over 120 gulden had. Hilariteit alom, aangezien Alphons Peters als de rijkste man van de stad werd gezien.

Oorlog.

De eerste jaren.

De tijd tussen mei 1940 en mei 1945 heeft op mij grote indruk gemaakt. Weliswaar was ik nog maar net 5 jaar toen de oorlog uitbrak maar er zijn zoveel zaken gepasseerd, dat ik mij daarvan nog heel veel kan herinneren.

Om te beginnen de inval op 10 mei '40.

De verkleedpartij van de Duitse militairen in nagebootste uniformen van de Nederlandse Marechaussee vond vlak achter de molen aan de Heijenseweg plaats. Dat was voor mij dus geen "ver van mijn bed-show". Zij zouden met een list de Maasbrug veroveren, waar overheen even later een Duitse pantsertrein de Brabantse kant zou bereiken.

De oorlogsdreiging was er natuurlijk al een poos, maar die nacht zei mijn vader - toen hij op een ongebruikelijke tijd - die trein over de overweg hoorde denderen: "Nu is het oorlog!". In de loop van de morgen van 10 mei begonnen troepen te voet Gennep vanuit het Zuiden binnen te marcheren.

Ondanks dat er niet werd geschoten hebben we toch met ons allen gedurende een tijd op de grond met de rug tegen de muur gezeten. Dat werd voor veilig gehouden! Om mensen gerust te stellen werd verteld dat het om niet al te veel soldaten ging, want zij zouden via de Maasbrug aan de Brabantse kant teruglopen naar het veer in Heijen en dan opnieuw langskomen. De werkelijkheid bleek anders.

In de begindagen van mei was er nog geen noodzaak om de kelder in te gaan, maar we wisten toen nog niet wat ons in de komende jaren te wachten zou staan

Vóór dat van de eigenlijke inval sprake was herinner ik mij een wegversperring van zgn. "asperges" die in een betonplaat voor de sigarenzaak van Bruis in de Zandstraat was aangelegd. Deze werd gevormd door zware ijzeren staven die schuin in de grond geplaatst werden, daarmee de vrije doorgang belemmerend. Aan het aantal asperges wat in de grond stak, kon je - als je 's-morgens naar de kerk ging - vaststellen of de oorlogsdreiging gedurende de voorbije nacht meer of minder ernstig was geweest. Hoe meer asperges, des te meer vreesde de legerleiding voor een Duitse inval.

Een Nederlandse wachtpost in het bekende rood-wit-blauwe schildwachthuisje , controleerde wie er passeerde. Daar moesten we langs toen we op 2 mei 1940 (Hemelvaartsdag) naar de kerk gingen. Ik droeg toen - zoals veel jongetjes van mijn leeftijd - een matrozenpak en dat stond die soldaat wel aan. Helaas hebben deze asperges de Duitse troepen niet kunnen tegenhouden.

In de meidagen van '40 sneuvelde de zoon van Dr.Stiemens (directeur-geneesheer van ZLH) die als reserve 1 e luitenant op het vliegveld Ypenburg dienst deed. Hij werd begraven op het terrein van Zonlichtheide en op zijn graf staat de spreuk : " Een open oog, een warm hart, een goede wil " . Als kinderen hebben we daar vaak gebeden en bloemen , die we in de wei plukten, neergelegd.

Voor het overige ging de oorlog in mijn eerste kinderjaren vrij rustig voorbij. We gingen naar school en naar de kerk (elke morgen om half acht), zoals van ons werd verwacht. In latere tijd leerden we ook op school wat we moesten doen wanneer er luchtalarm gegeven werd. Allemaal de klas uit en in de gang in rijen langs de muur gaan staan. Dat werd geoefend en was toch wel wat beangstigend, ook al was het maar een oefening. Gelukkig is dat op school nooit realiteit geweest.

Wanneer je een stuk vliegtuigglas (perspex) kon organiseren, dan werden daar door jongens met een figuurzaag ringetjes uit gezaagd, die dan als liefdesbetuiging aan een vriendinnetje werden gegeven . Uiteraard waren ook wel eens zusjes de gelukkigen, die zo'n " sieraad" van hun broer kregen , maar er was niet zoveel basismateriaal beschikbaar, dus daarmee moest uiterst zuinig worden omgesprongen. En zoveel vliegtuigen werden er in de buurt van Gennep niet neergehaald.

Omdat je als kind in de bezettingstijd niet zo snel gecontroleerd werd op het vervoeren van etenswaren (wat in grote hoeveelheden verboden was!) werd ook ik er op de vrije woensdagmiddag regelmatig op uit gestuurd om eieren bij de boer te gaan halen. We hadden twee adressen achteraan in Heijen op de weg naar Siebengewald: de families Willems en Frederiks die toen al zgn. " vermeerderingsbedrijven " hadden. Daar waren altijd wel eieren te koop, want die paar die je moeder op de bon kon kopen waren niet voldoende. Eierdoosjes , zoals die vandaag de dag gebruikelijk zijn, bestonden niet en elk ei werd apart in krantenpapier ingepakt. Zo gingen ze in je fietstas en waagde het niet om met ' n kapot ei thuis te komen . Dat was dus voorzichtig fietsen.

Een keer - ik zie het nog voor mij - had mijn vader tijdens een van zijn dienstreizen maar liefst honderd eieren kunnen kopen. Die werden als diamanten in tien rijen van tien stuks op de tafel uitgestald en werden door het verzamelde gezin bewonderd.

Teneinde een zo grote hoeveelheid voor bederf te vrijwaren, waren er twee methoden. De ene was onder water inleggen in een emmer met kalk; de andere manier was inleggen in " waterglas". In een emmer water werd een speciaal poeder opgelost, de eieren erin gelegd en na verloop van enige tijd vormde zich op de oppervlakte als het ware een dun laagje ijs. Dat was met de hand eenvoudigweg te doorbreke n , wanneer er een ei nodig was en het gemaakte gat , was binnen korte tijd weer " dichtgevroren ". Eieren in waterglas bewaard waren lekkerder dan die in kalk waren ingelegd .

Gebeurde er in de eerste jaren van de oorlog betrekkelijk weinig spectaculaire dingen , toch kwamen er een aantal vervelende zaken om de hoek. Allereerst in de loop van 1940 de invoering van het Persoonsbewijs, dat iedereen vanaf de leeftijd van 14 jaar bij zich moest dragen. In de richtlijnen die er op een blaadje papier bijgevoegd waren, werd gesproken wat er wel en niet met het PB gedaan diende te worden. In de volksmond werd PB prompt vertaald naar "Poepertje Bloot " hetgeen voor veel hilariteit zorgde wanneer deze bijsluiter met deze woorden werd door- of voorgelezen.

Onze koperen voorwerpen , die evenals de klokken uit de kerken, ten behoeve van de oorlogsvoering door de bezetter gevorderd werden, vonden een veilig onderkomen in een crypte onder het hoofdaltaar van de RK-kerk in Heijen. De kerk werd in de nadagen van 1944 totaal vernield, maar ons koper is samen met de kerkelijke attributen na de oorlog onbeschadigd onder het puin vandaan gekomen.

Vanaf 1942 verhardde de strijd en begonnen regelmatige bombardementen van de geallieerden op Duitsland. Gennep lag in de aanvliegroute van Bomber Command naar het Ruhrgebied en dat resulteerde voor ons in heel veel slapeloze nachten.

Degene van ons die 's-nachts als eerste van het monotone geluid van de vliegtuigmotoren wakker werd, riep dan:"Vader, vliegtuigen!"

Dat was dan het sein om op te staan en angstig beneden in de huiskamer de fly-over af te wachten. Dat wachten begon met bidden en het sprenkelen met wijwater, want daarmee dacht ieder het gevaar af te kunnen wenden. Hoog boven in de nok van het dak werd door mijn broer met hetzelfde doel een medaille van de Maagd Maria op de balken aangebracht en tegen brandbommen werd een emmer zand op de zolder neergezet. Teruqkomende bommenwerpers herkenden wij aan het veel lichtere geluid van de vliegtuigmotoren; daarvoor kwamen we ons bed niet meer uit.

Maar niet alleen overvliegende bommenwerpers verstoorden onze nachtrust, want In de zomer moesten we ook voor onweer opstaan. En dan kon het aardig spoken tussen Maas en Reichswald.

Een tamelijk angstig moment was het neerstorten van een vliegtuig in de nabijheid van de villa "Helios". Een neef van ons, die later als onderduiker voor langere tijd in ons gezin zou verblijven, trok er op uit en probeerde met de bij Engelsen in die tijd bekende melodie "lt's a long way to tipperary" al neuriënd contact met de bemanning te krijgen. Helaas kwam hij onverrichterzake terug. Het is ook nooit duidelijk geweest of het een bevriend of een vijandig toestel was. Door sommigen werd beweerd dat het een Duits toestel was waarop de Duitsers in no-time de Engelse kentekens zouden hebben geschilderd. Dit laatste is nauwelijks voorstelbaar, want bij een crash zijn er wel andere prioriteiten, dunkt me. Wel werd verteld dat de vlieger de bebouwde kom van Gennep zou hebben gespaard, maar ook dat is niet verifieerbaar.

In het midden van de oorlogsjaren werd mensen geadviseerd de kelders onder hun huis te stutten. Ook bij ons gebeurde dat. Balken werden onder het plafond aangebracht en zware verticale bomen daaronder moesten steun geven om ervoor te zorgen dat de kelder bij een bomaanval een veilige plek zou blijven.

Later - toen we in de laatste maanden van 1944 ook in de kelder zouden gaan slapen - ontlokte dat mijn vader wel eens de uitdrukking:"lk voel mij als een stier die aan een paal vastgebonden ligt!"

Het vervolg.

Maar nog voor het zover was, kwam er in juli 1944 een razzia in Gennep. Voor mijn vader - Rijksambtenaar en trouw Oranje-aanhanger - dreigde een reële oppakkans.

Nog hoor ik de waarschuwende woorden van burgemeester van Banning aan het adres van mijn vader:"Vannacht bent U niet thuis en Uw vrouw weet niet waar U bent!" Twee nachten is hij toen elders gaan slapen, totdat het gevaar geweken was.

Nadat de geallieerden op 17 september 1944 waren geland, (wij zagen de vliegtuigen met daarachter de sleepkabels van de WACO-gliders overkomen) leek het er aanvankelijk op dat Gennep op zeer korte termijn bevrijd zou worden. Over de diensttelefoon van de MBS had de heer Schaffers van zijn post in Plasmolen vernomen dat de Amerikanen daar al waren aangekomen. Nu was het nog slechts een afstand van 5 kilometer, dus ze zouden er zo zijn. Dat bleek echter niet het geval. Achteraf begrijpelijk want de aanvoerlijnen van proviand, munitie en brandstof zouden te lang worden. Het zou februari 1945 worden voordat Gennep daadwerkelijk werd ontzet.

En in die laatste maanden zou er nog veel gebeuren en zouden slechts een paar Gennepenaren de bevrijding van de stad meemaken.

Op maandag 18 september 1944 moesten alle ramen en deuren opengezet worden in verband met het opblazen van de Maasbrug . Nog zie ik voor me hoe die daarna in harmonicavorm in de rivier lag. Op deze dag vluchtten veel Duitse militairen via de Heijenseweg richting Heijen met alle mogelijke vervoermiddelen, die zij maar hadden of nog gauw in beslag hadden kunnen nemen. Ik herinner mij nog dat mijn vader ons wegjoeg toen we lachend achter het raam van de voorkamer stonden, bang als hij was dat de laatste fiets alsnog gevorderd zou worden. De volgende dag keerden zij helaas terug en begon een angstige en gevaarlijke tijd. Gennep lag vanaf dit moment in de frontlinie.

Dan komt de evacuatie van de Gennepenaren . Op 15 oktober kondigt deken Kreijelmans die vanaf de preekstoel in de Kerk aan.

Maar voor Zonlichtheide was er nog uitstel. En wie zich kon legitimeren als behorend tot het personeel van dat sanatorium, kon (voorlopig) nog blijven.

Mijn vader kreeg een "aanstelling" als administrateur , een van onze onderduikers - student economie - werd röntgen-assistent (geen Duitser realiseerde zich dat voor het uitoefenen van deze functie electriciteit nodig is, terwijl de energievoorziening al was gestopt) en de andere - student farmacie - kreeg een functie als apothekers-assistent.

Alle drie kregen een " Ausweis " en een Rode-Kruis-armband.

Kelderperiode.

Toch waren de Duitse militairen niet altijd even beroerd . Velen van hen waren dienstplichtigen en hielden waarschijnlijk in de laatste maanden van 1944 de overwinning ook niet meer voor mogelijk. Tenminste, het verzoek van mijn vader om een anti-tankmijn-versperring niet te dicht bij ons huis te installeren maar een aantal meters naar het zuiden te verplaatsen, willigden zij meteen in.

Enige maanden later meende een Duitse officier op onze zolder een uitkijkpost te moeten vestigen (ons wat hoger gelegen huis gaf een uitstekend overzicht over alles wat zich aan de overkant van de Maas afspeelde), maar na een niet mis te verstane opmerking van mijn vader dat zoiets niet kon in zijn huis waar hij met vrouw en vier kinderen woonde , werd de telefoonlijn weer opgerold en vertrokken zij naar een andere locatie.

Ook weigerde hij pertinent een burgerpak af te geven aan een militair die zich aan de oorlog wilde onttrekken en verzon een smoes dat het sleuteltje van de piano verloren was geraakt toen een soldaat meende op onze piano te moeten gaan spelen.

Naast ons, op Heijenseweg 86 waren in het najaar van 1944 een aantal Duitse militairen gehuisvest.

Toen op 27 november 1944- de dag voordat mijn vader zijn 51e verjaardag zou vieren - mijn oudste zus een soldaat benaderde met een in perfect Duits uitgesproken zin ("Dart lch einige Blumen pflücken , denn mein Vater hat morgen Geburtstag.") werd haar niets in de weg gelegd .

Begin december 1944 stijgt het water in de Maas . De geallieerden hadden de stuw bij Grave gesloten . Duitse militairen vluchtten uit hun stellingen , die overstroomd dreigden te raken . Op hun vragen : " lst das jedes Jahr so? " werd dan ook met een onderdrukte lach geantwoord met: " Ja , jedes Jahr und das kommt noch viel höher! "

In dezelfde tijd gaat onze poes "Poekie" dood. Voor kinderen was dat als een vriendje dat je verliest. Ze is plechtig door ons op de hei begraven. Een in onze ogen nogal brute opmerking van een Duits soldaat:"Katze kaputt?" maakte het verlies voor ons nog groter.

Om te trachten gevrijwaard te blijven voor beschietingen werden op de daken van de huizen , die zogenaamd met ZLH verbonden waren, rode kruizen geschilderd .

Later zou blijken dat dat niet de gewenste bescherming zou bieden. De geallieerden wisten dat de vijand soms onder de dekmantel van Rode-Kruis - tekens munitie vervoerde.

Want op 22 oktober 1944 werd - terwijl wij met ons allen in de kelder schuilden - ons huis door enkele granaten getroffen. Vandaag de dag nog is aan de afwijkende kleur van de stenen in de voorgevel te zien waar het huis werd geraakt.

Nog hoor ik mijn vader - rechtopstaand in de kelder - zeggen:"Daar gaat ons huis!"

Het oorverdovende kabaal en niet te vergeten de stank van de kruitdamp kan ik niet beschrijven, maar mij nog als de dag van gisteren voor de geest halen. We meenden - afgaande op het lawaai - dat we een geweldige puinhoop aan zouden treffen, maar al met al viel dat nog best mee. Wel lag er een heel fijn laagje stof door het hele huis.

Saillant detail is dat de mensen die wat verder weg in de richting van de overweg verbleven, elkaar geruststelden met de opmerking:"Ben maar niet bang, het is maar bij van Kalmthout!"

Die dag viel er niets "af te tellen". Dat deden we wanneer beschietingen plaatsvonden. Buiten was het altijd muisstil en je kon het laden en afschieten van de kanonnen aan de overkant van de Maas heel goed horen. Dan telden we langzaam af:"Een-en-twintig, twee-en-twintig, drie-en-twintig" en wanneer dan geen ontploffing volgde, dan wisten we dat er ergens een blindganger moest liggen.

Anders was dat op de dag dat de molen schuin achter ons huis door een precisie bombardement van over de Maas in puin geschoten werd.

Dat ging gepaard met een lawaai zoals we dat tot dan toe nog niet hadden gehoord.

Om ons niet al te bang te maken, maakte mijn vader ons wijs dat er pal naast ons huis op het open veld een Duits kanon stond opgesteld. Het bleek echter al gauw dat de Duitsers op deze aanval geen antwoord hadden.

In een hele korte tijd werd de molen voorgoed neergehaald. Bij een van de laatste treffers steeg er een gelach op van de overkant van de weg.

Naderhand bleek dat een aantal mensen naar dit bombardement hadden staan kijken en bij de definitieve ineenstorting in lachen waren uitgebarsten. Voor ons - weggescholen in de kelder - was er echter geen reden tot lachen. Maar bij deze aktie werd ons huis niet getroffen.

De "normale" dagindeling werd bepaald door het oorlogsgeweld. Tot 's morgens ongeveer 12 uur was het rustig. De mannen waren dan naar het veld om aardappelen te rooien, spruitjes en boerenkool te oogsten en wat er verder nog te halen was. Uiteindelijk moesten de mensen die nog gebleven waren wel van voedsel worden voorzien. Dan werd zo rond het middaguur het eerste schot gelost en dan dook eenieder onder de grond en was het afzien tot ongeveer vijf uur.

Als kind hadden we in die tijd weinig mogelijkheid om te spelen. Wij zorgden oa. voor de drinkwatervoorziening. Electriciteit was er niet dus ook de zuig-pers-pomp in onze kelder deed het niet meer.

Maar op het terrein van de Zonnehuizen op nr. 80 was een handpomp en daar werden door ons emmers en teilen gevuld. Die moesten dan naar huis gedragen worden.

Hoe het mogelijk is geweest dat er toch nog brood gebakken werd, is voor mij tot op de dag van vandaag een raadsel. Maar bakker Bernards heeft toch al die tijd voor brood kunnen zorgen.

Voor vlees waren we vaak afhankelijk van slachtingen, wanneer een koe door granaatvuur dodelijk werd getroffen. Maar het was er vaak wel en dat werd dan door pater van den Hurk onder de mensen verdeeld.Deze pater van de H.Geest zorgde voor ons geestelijk heil. Want dat moest verzekerd zijn. Op 28 november 1944- de verjaardag van mijn vader - werd bij ons in de huiskamer plechtig de mis opgedragen. De dag tevoren gingen we allemaal biechten. Het dressoir werd omgebouwd tot altaar (compleet met altaarsteen) en de mis werd door mijn broer en mijzelf gediend. Die dag heeft mijn vader - overigens op instigatie van mijn moeder - toch maar een fles wijn opengetrokken.

Een aparte vermelding verdient Henk, een van de twee onderduikers die bij ons in huis was. Hij ergerde zich er vreselijk aan dat het dorp Grathem in Zuid-Limburg, waar hij eerder ondergedoken had gezeten, inmiddels door de Amerikanen was bevrijd. Daarnaast kon hij het maar moeilijk verkroppen dat hij met de verrekijker van mijn vader vanaf de zolderkamer aan de voorkant van ons huis hemelsbreed op een enkele kilometer afstand de geallieerde tanks kon zien rijden. Tot tweemaal toe heeft hij met medewerking van (de jonge) mevrouw Stiemens (echtgenote van de in mei 1940 gesneuvelde officier) geprobeerd met een roeibootje ter hoogte van het Genneperhuis de Maas over te steken. Spijtig, maar beide keren is het hem niet gelukt. Omdat er aan dit soort acties grote risico's kleefden, had mijn vader hem - als dreigement - gezegd dat hij bij een mislukking niet meer op zijn gastvrijheid hoefde te rekenen. Begrijpelijk, want de verantwoordelijkheid voor zijn wel en wee was door mijn oom in de handen van mijn vader gelegd.

Toen hij onverrichter zake terugkwam werd hij niettemin op voorspraak van Gerard, onze andere onderduiker, zij het na een reprimande van mijn vader weer in ons gezin opgenomen.

Vermeldenswaard is ook de geschiedenis rondom onze wijnvoorraad. Toen ook voor ons aan evacuatie niet meer viel te ontkomen had vader besloten om alle wijn, welke hij in voorraad had, door de gootsteen te gieten, omdat hij geen druppel aan de vijand gunde. Maar er kwam een andere oplossing. Toen het donker was is door hem met hulp van derden in de achtertuin van Deters naast de daar geïimproviseerde vuilnishoop (afval werd al maanden niet meer opgehaald) een kuil gegraven en daarin werden de flessen voorzichtig neergelegd. Een hutkoffer met allerhande spullen die we niet mee zouden kunnen nemen op onze tocht werd er voorzichtig boven op geplaatst, de kuil dichtgegooid en het vuilnis over de pas gedolven groeve geschoven. Een betere bewaarplaats en opslag op constante temperatuur kun je niet bedenken. In mei 1945 stond een Engelse militair bij de opgraving watertandend toe te kijken toen de rij flessen op het tuinpad alsmaar langer werd. Hij zag een mooi feestje aan zijn neus voorbij gaan.

Zoals gezegd was er geen electriciteit. De enige verlichting waarover we konden beschikken bestond uit een fietslampje - zeer ingenieus door mijn broer - bovenop twee grote batterijen (afkomstig uit een telefoontoestel van het belastingkantoor) gemonteerd. Moeder had voor de gehele constructie een draagzak met hengsels genaaid en zo kon het "licht" meegenomen worden.

Desalniettemin was het zelfs overdag tamelijk donker onder de grond. En daarbij was het wintertijd. Slapen was echter voor niemand een probleem. In de winter is een kelder niet koud en matrassen waren op de grond gelegd. We sliepen met ons zessen op rij op de grond, met uitzondering van mijn broer die op de voorraadkist met aardappelen lag. De twee onderduikers sliepen elders en gingen voor spertijd naar hun slaapadres.

Op twee momenten in de periode dat wij in de kelder verbleven, zijn op de onderkant van een opbergplank met potlood teksten geschreven.

De ene tekst luidt:

20 Sept.1944 Wij zitten samen in de kelder. Vader, Moeder, Henk en Gerard, Anton, Anke, Miesje en Tom.

Wij wachten op de bevrijding door de Tommies.

En de andere:

Allerheiligen 1944

We zitten in de kelder. Er vallen weer granaten. Veel geschut.

Wie dat geschreven heeft is niet meer na te gaan. Aan het handschrift te oordelen wel een van de kinderen. In 1989 heb ik van een voormalige bewoner deze plank ter herinnering gekregen.

Ondanks de beroerde situatie waarin de mensen zich bevonden, probeerde ze toch een aantal zaken niet ongemerkt voorbij te laten gaan. Een daarvan was het Sinterklaasfeest. Hoe en waar er een Sinterklaaspak is gevonden, weet ik niet, maar op 6 december 1944 kwam er een (voor mij toen nog "echte " , maar het was de kok van ZLH) Sinterklaas op bezoek.

Kennelijk kon je ook nog in die tijd kattenkwaad uithalen, want in " zijn Boek" stond geschreven dat ik toch iets had gedaan dat niet door de beugel kon . Dat resulteerde erin dat ik van de begeleidende Zwarte Piet enige tikken met de roe kreeg. Ik neem hem dat tot op de dag van vandaag nog kwalijk. Het zijn in mijn hele leven de enige slagen met de roe geweest.

Evacuatie.

Ook voor ons was een verblijf in de frontlinie naar het oordeel van de bezetters op een gegeven moment niet meer verantwoord. Dat betekende: "Evacueren!"

Op zaterdag 23 december 1944 moesten wij gepakt en gezakt onder dwang van de Duitse Wehrmacht Gennep verlaten.

leder van ons had een zelfgemaakte rugzak gekregen van groot (voor de oudsten) tot klein (voor de jongsten onder ons). Ook zaten er een aantal spullen in een hutkoffer en wie er een dragen kon had ook nog een valies .

Het was bekend dat de Duitse bezetters, wanneer de bewoners hun huis verlaten hadden, naar binnen gingen om te zien of ze iets van hun gading konden vinden. Omdat hij dacht te voorkomen dat voor dit doel de voordeur ingetrapt zou worden, liet mijn vader de sleutel in het slot, maar trok de deur wel achter zich dicht.

Ik heb toen, met de gedachte dat ik hier nooit meer terug zou komen, een stukje baksteen meegenomen, dat als gevolg van het eerdere bombardement in het grind lag.

Ik meen me te herinneren dat we ter hoogte van het huis van de familie Schaffers of Achterberg in autobussen van het Duitse Rode Kruis instapten met bestemming het station in Goch .

In totaal waren er meer dan 500 mensen, onder wie 200 patiënten (van Maria Roepaan uit Ottersum en Zonlichtheide uit Gennep) en zo'n 300 gezonde personen, die reisden met een trein die uit veewagens bestond.

In de meeste wagens was noch verlichting, noch verwarming hetgeen voor veel ouderen en patiënten een koude nacht betekende. In onze wagen stond een potkacheltje dat voor wat warmte zorgde en er was ook een beetje licht (waarschijnlijk van een carbidlamp).

Om ongeveer acht uur ' s-avonds vertrok de trein uit Goch. Voor zover ik mij herinner getrokken door twee locomotieven.

Tijdens luchtalarm - naar Vader mij later vertelde waren we toen midden op de Rijnbrug bij Wesel - stopte de trein, werden de locs afgekoppeld en moest er (drie kwartier!) gewacht worden tot het sein "veilig" gegeven werd. De locomotieven kwamen terug en de reis werd voortgezet .

Vader vertelde me later dat hij toen doodsangsten heeft uitgestaan. Luchtalarm midden op de Rijnbrug! Een paar voltreffers op de brug en we waren met zijn allen in de Rijn verdronken.

Ook heeft hij mij nog eens verteld dat hij vond dat deze operatie door de Wehrmacht correct is afgehandeld. Voor hetzelfde geld - zei hij mij toen - was er een wissel omgegooid en waren we richting de vernietigingskampen afgevoerd.

Van de reis zelf weet ik me weinig tot niets te herinneren met uitzondering van het feit dat ik moest plassen en dat er iemand een pot had, die ik heb mogen gebruiken.

Volgens de overlevering is de trein om 01.00 uur 's-nachts (Zondag 24 december) aangekomen in Winterswijk.

's Morgens in alle vroegte (ong. zes uur) kwam de heer Verwers - een collega van mijn vader uit Winterswijk - met de mededeling dat we moesten zorgen vóór 08.00 uur van het stationsemplacement weg te zijn, omdat vanaf die tijd regelmatig bombardementen werden uitgevoerd. Winterswijk was als knooppunt van spoorlijnen naar Duitsland een geliefd object voor geallieerde aanvallen vanuit de lucht.

Deze collega had voor ons een bemande bakfiets georganiseerd en met al onze bagage werden we ter registratie opgewacht in de Synagoge. Grote verwondering bij ons kinderen dat we in een kerk mochten praten. Dat mocht in een katholieke kerk nooit.

Het was dus Zondag 24 december. In alle kerken van Winterswijk was het Kerstverhaal van Jozef en Maria, die geen plaats meer konden vinden in de herberg, breed uitgemeten zodat er meer opvangplaatsen waren dan er vluchtelingen uit Noord Limburg aankwamen.

Wij kwamen met ons allen terecht bij de familie Commandeur. Vader Commandeur was hoofd van een Lagere School en het gezin telde drie kinderen: Anneke, Kees en Vera.

Ik herinner mij dat we bij hen in huis - onder tranen van moeder - afscheid hebben moeten nemen van Henk en Gerard. Zij gingen naar Beltrum, waar de verloofde van Gerard woonde en hij nam Henk op sleeptouw mee.

(Opm: Dat Gerard op de boerderij van de vader van Marietje later tijdens een razzia is opgepakt en Henk, die in een kamer tegenover Gerard sliep, de dans ontsprongen is, is een verhaal apart.)

Anton en ikzelf sliepen niet bij de familie Commandeur, omdat zij onvoldoende slaapplaatsen hadden, dus trokken wij 's avonds gezamenlijk (vóór spertijd) naar de familie Lavalije. Mijnheer Lavalije was leraar aan een MULO.

Ik herinner mij dat het bitter koud was in die laatste dagen van 1944. 's Morgens stond er tenminste een laagje ijs op het water in de lampetkan en was het washandje in een gebogen "U" om de rand van de waskom heen, bevroren. We werden dan ook gewekt met een keteltje warm water teneinde niet met de ijspegels op ons gezicht naar de kerk te hoeven.

Ik weet niet of we met ons allen naar de Nachtmis zijn geweest. Ik weet ook niet of dat in spertijd wel zou zijn toegestaan.

Op het Kerstmenu bij Commandeur stond een gans en dat was toch wel heel feestelijk.

En wanneer de jongste dochter Vera iets deed of zei dat Pa Commandeur niet aanstond dan was het:"VERA!" en dan hoopte hij in zijn functie als hoofdonderwijzer waarschijnlijk dat ze weer braaf was. Ik weet nog dat we daar oa. Monopoly speelden.

We zijn tot en met 5 januari 1945 in Winterswijk gebleven. Wie er verordonneerd heeft dat er verder getrokken moest worden, weet ik niet, maar op Driekoningen (6 januari) werden we met vrachtwagens vervoerd naar Zenderen. Daar werd ieder weer aan de zorgen van andere vreemden toevertrouwd.

Vader, moeder en Mies werden ondergebracht bij de familie van Ierse!. Hij was schoenfabrikant en vader noemde hem lsegrim. Het was bepaald geen vriend van hem. Zijn vrouw, zonen (Herman en Jan) en hun dochter (Mien) waren erg vriendelijk.

Anke ging in eerste instantie naar de familie Tinselboer de smid in het dorp. Anton en ik naar de familie Wolbers, die een kruidenierszaak hadden.

Na een paar dagen zijn wij beiden bij Bakker Haarhuis geplaatst en is Anke naar de familie Derksen (een manufacturier) gegaan.

Bij Haarhuis heb ik een erg fijne tijd doorgemaakt.

We gingen alleen naar school wanneer er brandstof was. En dat was dan in een provisorisch lokaaltje, omdat het schoolgebouw door de Duitsers was gevorderd.

Ik weet nog goed dat de leerlingen om beurten bij een grote zwarte potkachel mochten staan om weer even op te warmen. De dagen dat er geen lessen gegeven konden worden, kon ik wel in de bakkerij doorbrengen. Enerzijds misschien wel in de weg lopen, maar de bakker en zijn knechts waren toch erg vriendelijk voor ons. Een wanneer je kon helpen, dan deed je dat ook. Toen het electriciteitsrantsoen te krap werd, werd een echte "rosmolen" op het erf achter de bakkerij geïnstalleerd om de roggebroodmachine te laten draaien. Wanneer het dan zover was, moest ik het paard mennen en mee rondjes lopen. Ik mocht niet op de dwarsliggers gaan zitten, ofschoon dat paard het best uitgehouden had een klein jongetje mee te nemen.

Maar voor het zover was, is het roggebrooddeeg ook nog wel door de knechten met de blote voeten in een trog gemengd.

Een mogelijkheid om méér electra te gebruiken dan was toegestaan, werd door een medewerker van de electriciteitsmaatschappij mogelijk gemaakt. Hij kwam tijdig vóórdat de meter opgenomen zou worden, eenvoudigweg de teller op een acceptabel verbruik zetten. Een loodje verbreken en een nieuw aanbrengen was voor hem geen probleem.

Er werd geheel op vertrouwd dat wij over een dergelijke actie en andere zaken (Haarhuis mestte ook clandestien een varken, dat op een gegeven dag werd geslacht), die het licht in die periode niet konden verdragen, onze mond zouden houden en er was ook geen enkele reden voor ons om dat vertrouwen te beschamen.

Zo stond er op de vliering van de bijkeuken een clandestiene radio, waarmee 's-avonds om 20.00 uur naar Radio Oranje werd geluisterd. Sommige leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS - niet te verwarren met NSB!) kwamen daar regelmatig luisteren of en wanneer wapendroppings gehouden zouden worden. Die berichten werden dan onder code doorgegeven, zoals:"Piet heeft zijn baard laten staan!" en dergelijke.

Eenmaal herinner ik me had ik op een stukje papier de belangrijkste berichten van die avond opgeschreven en ben (in spertijd) achter de huizen om naar mijn ouders gegaan om hen te informeren. Ik verloor mijn papiertje en dat was wel even schrikken. Gelukkig vond ik het heel gauw weer terug.

De helpende hand bieden deden wij ook wanneer eens in de maand distributiebonnen op grote vellen papier geplakt moesten worden. Daaraan deden alle huisgenoten mee onder leiding van de vrouw van de bakker. Zij was het ook die elke avond het rozenhoedje voorbad en soms door vermoeidheid overmand de "Tien Geboden" en wat dies meer zij placht op te zeggen. De bakker zelf viel meestal in slaap, maar de knechten en de winkelmeisjes gingen, evenals wij, op de knieën.

Een van hen, zij heette Rie, speelde niet onverdienstelijk piano en met haar begeleidende spel werden vaak op zondag liedjes gezongen. Het Twentse volkslied ("Er ligt tussen Dinkel en Regge een land, ons schone en nijvere Twenthe", etcetera) was daarbij favoriet.

Dan kwamen frequent Poolse militairen in Duitse krijgsdienst, die in de jongensschool waren gehuisvest, na sluitingstijd (de winkeldeur bleef altijd open) voor een stuiver roggebrood halen. Wij beschouwden hen niet als onze vijanden en zij kregen dan ook altijd waar voor hun geld. Bonnen hadden zij niet, maar een paar sneden brood konden er altijd wel van af. Ook dat werd ons toevertrouwd. Je wist zelfs als kind hoe je de snijmachine moest bedienen.

Maar soms was een opdracht ook "letterlijk" wel eens te zwaar. Toen mijn broer (hij was toen net 16 jaar) met een bakfiets in Borne de botervoorraad voor de bakkerij moest gaan halen, viel hij op de terugweg. Veel boter is er gelukkig toen niet verloren gegaan, want dat was een uitermate schaars artikel in die tijd.

Leuk was het met een van de knechten mee te gaan wanneer brood naar een van de kloosters ter plaatse gebracht moest worden. De zusters Carmelitessen waren echte slotzusters en je kwam niet verder dan de hal waarin zich een draaikast bevond, waar het brood in werd gestapeld. De non aan de andere kant zag je niet; die kon je alleen horen praten.

Een ander broodverhaal is het memoreren waard. Op zekere dag komt er een Duitse soldaat de bakkerij binnen met een zak "spierwit" meel. Dat hadden wij al lang niet meer gezien. Het zgn. "regeringsbrood" was grauw en klef. Deze militair kondigde bij de bakker aan dat hij zelf brood kwam bakken. Na enig heen en weer gepraat wist de bakker hem ervan te overtuigen dat hij dat toch maar beter aan een professional over kon laten, waar hij uiteindelijk schoorvoetend op inging. Restte nog de vraag hoeveel broden de soldaat nodig had. Dat bleken er tien te zijn. Het werden er dus twaalf en de volgende dag aten ook wij wit brood.

Dan worden er door de Duitsers in de bossen in de buurt lanceerinrichtingen gebouwd voor de V-1. Regelmatig trekken er grote vrachtwagens voorbij waarmee de raketten werden vervoerd.

In het huis waar mijn vader, moeder en jongste zusje verbleven, wordt een slaapkamer gevorderd en neemt een Duits officier zijn intrek, die via een telefoonverbinding opdracht tot lanceren geeft. Dat gaat dan op bevel:"Ein, zwei, drei, Bertha!"

Soms haperde de motor van zulk een Bertha wel eens en dat leidde dan tot een paar angstige ogenblikken. Haalt ie 't, of haalt ie 't niet?

Och, en je ervoer af en toe ook wel menselijke trekjes bij de machthebbers. Een zoontje van een garagehouder, die lichamelijk ietwat gehandicapt was, had van zijn vader een door hemzelf gebouwd motorfietsje gekregen. Er is dat jochie nooit een verbod opgelegd hierop te rijden, terwijl er toch benzine voor nodig was. Hij is al die tijd met rust gelaten.

Bevrijding.

Terwijl het Zuiden van het land al was bevrijd probeerde de oudste zus van mijn vader via ambtelijke kanalen in de loop van februari 1945 uit te zoeken waar wij verbleven. Op 12 maart 1945 bericht de administrateur van het "Bureau Wederopbouw Boerderijen" in Mill dat het gerucht ging dat ons gezin het laatst was gesignaleerd in een kippenkooi in Siebengewald. Veel mensen waren hun familieleden kwijt en onjuiste informatie maakte de zaak er niet duidelijker op.

Maar uiteindelijk wordt dan op 4 april Zenderen bevrijd. Het ging eigenlijk zonder slag of stoot met drie kleine pantserwagens. Een van de militairen op de laatste van de drie maakte het V-gebaar naar de mensen die langs de kant van de weg stonden. We waren in de vroege ochtenduren nog wel met een heleboel mensen naar een nabij gelegen klooster "gevlucht", hetgeen achteraf beschouwd niet nodig bleek en eigenlijk erg gevaarlijk was.

En dan breekt een - ook voor mij - leuke tijd aan. Alleen al het zien van colonnes militaire vrachtwagens, tanks en brencarriers die nu met "vrienden" bemand zijn, was natuurlijk heel prettig. Ik heb toen wel ervaren dat je niet van de verkeerde kant van de weg, tussen een colonne door, moest oversteken. Ik deed dat in mijn onschuld wel en dat was mij bijna noodlottig geworden. De razendsnelle reactie van de chauffeur van een jeep, maakt dat ik dit verhaal nu nog kan navertellen.

Vlak na de bevrijding, toen de voedselvoorziening nog niet echt op gang gekomen was, kreeg je als kind (maar ook wel als volwassene) vaak chocolade van de bevrijders. Ook ruilden de soldaten graag chocola en sigaretten voor eieren.

Maar de snee wittebrood, die ik van een militair kreeg, toen die mij daarnaar verlekkerd zag kijken, was iets heel speciaals.

Terugkeer naar Gennep.

Na de definitieve overgave op 5 mei 1945 kreeg mijn vader vanuit het Ministerie van Financiën in den Haag de opdracht zo snel mogelijk naar Gennep terug te keren.

Het ontbrak echter aan Openbaar Vervoer. En het grootste obstakel was de IJssel, die alleen met een officieel "Permit" overgestoken kon worden. Zonder een dergelijk document kwam niemand voorbij de wachtposten van de Military Police op de brug bij Deventer. Gelukkig voor ons moest er cokes gehaald worden op de gasfabriek van Nijmegen. Een open, platte vrachtwagen ging vanaf Almelo leeg heen en dat werd voor ons het vervoermiddel.

Met voor ieder van ons een apart permit begonnen we op 16 mei 1945 om ongeveer 9 uur met datgene wat we nog aan bezittingen hadden de terugreis naar Gennep.

Zonder problemen konden we de IJssel oversteken. Zelfs ik bleek als 10-jarige jongen "politiek absoluut betrouwbaar" te zijn.

Op het stationsplein in Nijmegen (dat was toen vlakbij de gasfabriek en dus het einde van de reis) wilde de chauffeur, slechts na veel overredingskracht van mijn vader en tegen betaling van een - voor die tijd vorstelijk - bedrag van 100 gulden, ons wel doorrijden naar Gennep. Hij voorzag vooral problemen met zijn opdrachtgever, wanneer hij die 40 extra kilometers moest verantwoorden. Maar voor geld is alles te koop en dat bleek nu ook wel weer.

Ik herinner me nog goed dat op het fietspad aan de linkerkant van de weg ter hoogte van de Plasmolen een spoorlijn door de geallieerden was aangelegd.

En daar stonden we dan. Op de Markt in Gennep! We hebben in eerste instantie in het huis van Dr. Hermans op een kamer gewoond. 's Nachts sliepen mijn broer en ik in het huis van de familie den Boer op de Markt, dat betrekkelijk ongeschonden uit de strijd was gekomen.

Eerst de volgende dag zijn we met ons allen naar de Heijenseweg gegaan om te zien hoe daar de situatie was. Bewonen was onmogelijk. Ruiten waren eruit, huisraad was verdwenen, vloerbedekkingen verwijderd (en in elke kamer een gat in de vloer om eventuele "boobytraps" te lokaliseren) en wanneer het regende was het buiten niet veel natter dan binnen.

Er waren huizen waar je beter niet naar binnen kon gaan, omdat een bordje "Mines" of "Booby trapped" je waarschuwde.

In Gennep sloot ik al gauw vriendschap met een sergeant uit het Engelse leger. Zijn naam was Samuels en hij was gelegerd in een van de kamers van "Huize St. Norbertus". 's-Middags om vier uur maakte hij thee in een - voor mij vreselijk grote - ketel boven een open benzine-vuur en dan was het "high-tea-time". Ik herinner me dat hij me vroeg iets aan zijn vriendin te schrijven en onderaan zijn epistel mocht ik toevoegen:"! love you!" Dat ik "Ik" met een hoofdletter en zonder "k" moest schrijven verbaasde mij zeer. Van hem kreeg ik een burgerriem, die ik jaren als broekriem heb gebruikt. Aan de binnenkant had hij zijn naam en rang geschreven. Ik heb deze man later helaas nooit meer ontmoet. Tijdens zijn fitnesstraining kon hij een - aan een provisorische waslijn stevig vastgeknoopte - handdoek met boksen van de lijn slaan. Dat maakte op mij erg veel indruk.

Na de oorlog was er door het Rode Kruis een kledingactie georganiseerd, welke onder de afkorting HARK (Hulpactie Rode Kruis) bekend stond. Ik weet niet meer op welke wijze er voor de ontvangen kleding werd betaald, maar in de volksmond heette het al gauw:"Helpt Alleen Rijke Kennissen!"

Mijn moeder heeft er voor mij een korte broek aangeschaft, die ik niet mooi vond. Te oordelen naar de afkomst, was die van Amerikaanse makelij en dat paste toen nog niet bij wat wij in Nederland gewend waren. De kledingshop was gevestigd in het Patronaatsgebouw, tenminste in wat daarvan overgebleven was.

Mogelijk dat verrekening plaatsvond middels een voorschot dat door het Rijk werd verstrekt voor geleden huisraadschade. In totaal kreeg mijn vader als voorschot 6.300 gulden op een spaarboekje. De administratie daarvan werd geregeld door de Nederlandsche Middenstandsbank.

Terugkeer naar Gennep.

Na de definitieve overgave op 5 mei 1945 kreeg mijn vader vanuit het Ministerie van Financiën in den Haag de opdracht zo snel mogelijk naar Gennep terug te keren.

Het ontbrak echter aan Openbaar Vervoer. En het grootste obstakel was de IJssel, die alleen met een officieel "Permit" overgestoken kon worden. Zonder een dergelijk document kwam niemand voorbij de wachtposten van de Military Police op de brug bij Deventer. Gelukkig voor ons moest er cokes gehaald worden op de gasfabriek van Nijmegen. Een open, platte vrachtwagen ging vanaf Almelo leeg heen en dat werd voor ons het vervoermiddel.

Met voor ieder van ons een apart permit begonnen we op 16 mei 1945 om ongeveer 9 uur met datgene wat we nog aan bezittingen hadden de terugreis naar Gennep.

Zonder problemen konden we de IJssel oversteken. Zelfs ik bleek als 10-jarige jongen "politiek absoluut betrouwbaar" te zijn.

Op het stationsplein in Nijmegen (dat was toen vlakbij de gasfabriek en dus het einde van de reis) wilde de chauffeur, slechts na veel overredingskracht van mijn vader en tegen betaling van een - voor die tijd vorstelijk - bedrag van 100 gulden, ons wel doorrijden naar Gennep. Hij voorzag vooral problemen met zijn opdrachtgever, wanneer hij die 40 extra kilometers moest verantwoorden. Maar voor geld is alles te koop en dat bleek nu ook wel weer.

Ik herinner me nog goed dat op het fietspad aan de linkerkant van de weg ter hoogte van de Plasmolen een spoorlijn door de geallieerden was aangelegd.

En daar stonden we dan. Op de Markt in Gennep! We hebben in eerste instantie in het huis van Dr. Hermans op een kamer gewoond. 's-Nachts sliepen mijn broer en ik in het huis van de familie den Boer op de Markt, dat betrekkelijk ongeschonden uit de strijd was gekomen.

Eerst de volgende dag zijn we met ons allen naar de Heijenseweg gegaan om te zien hoe daar de situatie was. Bewonen was onmogelijk. Ruiten waren eruit, huisraad was verdwenen, vloerbedekkingen verwijderd (en in elke kamer een gat in de vloer om eventuele "boobytraps" te lokaliseren) en wanneer het regende was het buiten niet veel natter dan binnen.

Er waren huizen waar je beter niet naar binnen kon gaan, omdat een bordje "Mines" of "Booby trapped" je waarschuwde.

In Gennep sloot ik al gauw vriendschap met een sergeant uit het Engelse leger. Zijn naam was Samuels en hij was gelegerd in een van de kamers van "Huize St. Norbertus". 's-Middags om vier uur maakte hij thee in een - voor mij vreselijk grote - ketel boven een open benzine-vuur en dan was het "high-tea-time". Ik herinner me dat hij me vroeg iets aan zijn vriendin te schrijven en onderaan zijn epistel mocht ik toevoegen:"! love you!" Dat ik "Ik" met een hoofdletter en zonder "k" moest schrijven verbaasde mij zeer. Van hem kreeg ik een burgerriem, die ik jaren als broekriem heb gebruikt. Aan de binnenkant had hij zijn naam en rang geschreven. Ik heb deze man later helaas nooit meer ontmoet. Tijdens zijn fitnesstraining kon hij een - aan een provisorische waslijn stevig vastgeknoopte - handdoek met boksen van de lijn slaan. Dat maakte op mij erg veel indruk.

Na de oorlog was er door het Rode Kruis een kledingactie georganiseerd, welke onder de afkorting HARK (Hulpactie Rode Kruis) bekend stond. Ik weet niet meer op welke wijze er voor de ontvangen kleding werd betaald, maar in de volksmond heette het al gauw:"Helpt Alleen Rijke Kennissen!"

Mijn moeder heeft er voor mij een korte broek aangeschaft, die ik niet mooi vond. Te oordelen naar de afkomst, was die van Amerikaanse makelij en dat paste toen nog niet bij wat wij in Nederland gewend waren. De kledingshop was gevestigd in het Patronaatsgebouw, tenminste in wat daarvan overgebleven was.

Mogelijk dat verrekening plaatsvond middels een voorschot dat door het Rijk werd verstrekt voor geleden huisraadschade. In totaal kreeg mijn vader als voorschot 6.300 gulden op een spaarboekje. De administratie daarvan werd geregeld door de Nederlandsche Middenstandsbank.

In Gennep had ik Hans van Lieshout en Jan Liebers als de beste twee vrienden .

We bouwden een eigen kristalradio, waarmee na veel zoeken soms wel eens een Hilversumse radiozender via een koptelefoon te ontvangen was. Later bouwde ik met een bouwpakket een radio van het merk "Pupil". Van Jan kreeg ik een antenne afkomstig van een geallieerde tank, die we samen boven op de dakkapel van mijn slaapkamer hebben geïnstalleerd. Toen kon de zender van "The American Forces" in Duitsland ontvangen worden . Ik luisterde daar 's-avonds veel naar en dat beïnvloeddde mijn uitspraak van het Engels zodanig dat mijn leraar me vroeg of ik oorspronkelijk uit Amerika kwam. De uitzendingen bestonden voornamelijk uit eigentijdse muziek, want ook wij waren natuurlijk dol op de "Hitparade " . Mijn topidool was - hoe kon het ook anders - Doris Day. Een grote foto van haar sierde mijn kamermuur. Verder hingen aan de muur platen van vliegtuigen, treinen en auto's. Een poster van een blauwe Ford met de reclametekst:"De auto van morgen, nu gebouwd!" hing boven mijn bed.

Dat was ook de tijd van de hoorspelen. Op zaterdagavond om half zeven "Buffalo Bill - de held van het wilde Westen". Onvergetelijk! Ook de uitzendingen van het Nederlandse elftal dat tegen de "Rode Duivels" in de hel van Deurne speelde was een niet te missen gebeurtenis. Daarnaar luisterde zelf mijn vader . Ook de uitzendingen van Mr . G.B.J.Hiltermanop zondagmiddag na het nieuws van één uur ("De toestand in de wereld " ) en om twee uur het Opera- en Operette-programma "Bel Canto " van de Belgische omroep waren voor ons verplichte nummertjes.

En op zaterdagavond "Negen heit de klok" met Jan de Gier. Daarnaar mocht je luisteren, want dat werd door de KRO gebracht. Maar amusement van de niet-katholieke omroepverenigingen waren taboe. Dus géén "Bonte Dinsdagavondtrein" van de AVRO en géén "familie Doorsnee" van de VARA. De radio was toen nog het enige communicatiemiddel. Televisie kwam pas later en dan stond je in de begintijd van de TV met een man of wat om acht uur voor de etalage van Max Schaffers in de Zandstraat naar het journaal te kijken. Eerst een dwars over het scherm staande TV-zendmast met de letters "NTS" (Nederlandse Televisie Stichting) en daarna het nieuws. En dan ging je naar huis.

Toen hij achttien jaar werd kreeg Hans van Lieshout van zijn vader een motor van het merk JAP. Later werd die vervangen door een INDIAN.Daarmee hebben we veel plezier beleefd . Jan Liebers presteerde het regelmatig om (hij woonde toen in de Emmastraat) heel voorzichtig de sleutels van de BMW-politiemotor uit de jaszak van zijn vader te pikken en dan werd heel omzichtig de motor eerst over het grindpad naast het huis en vervolgens naar de hoek van de Bergstraat geduwd, waarna het echte werk kon beginnen .

Hans en Jan reden dan buitenom naar mij toe. Dat waren heldendaden, temeer daar achterop deze motor een rood plaatje was bevestigd met de letters "MJ". (Ministerie van Justitie) . iedereen kon dus zo zien dat daar geen politieagenten reden. Maar het was wel spannend.

Ook was Hans in het bezit van een tweepersoons kano . Die lag afgemeerd in de Paes-plas vlakbij een uitspanning die eigendom was van Jettten-van Dijk uit de Niersstraat. Van de beheerder hadden wij toestemming om de spanen achter in een voorraadhok op te slaan en daar mochten wij ons ook omkleden, wanneer we gingen varen. Eens hebben we er zelfs een provisorische zeilboot van gemaakt met gebruikmaking van een oud gordijn dat Hans' moeder voor ons in de vorm van een zeil had getransformeerd.

In de winter werd er destijds geschaatst op de "Grote of Zeuven Mensen"-siep. We liepen langs het spoor richting Duitsland en dan kwam je er vanzelf. Dat waren leuke tijden. Bijna iedereen had simpele Friese schaatsen of doorlopers. Omdat er nog wel eens een meisje was voor wie goed onderbinden een probleem vormde, was er altijd wel een " ridder" die die taak graag op zich nam. En dan natuurlijk vooral bij de aardige meisjes. Die hadden het dan meestal ook nog koud!

Er waren er een paar (Maria van Herpen en Carla Janssen) die op echte kunstschaatsen reden en de schaatskunst dan ook beter machtig waren. Zij konden achtjes draaien.

De grotere jongens hielden zich meer bezig met ijshockey met een tak als stick en een stukje hout als puck. Dat kon behoorlijk hard gaan. Ook het trekken van slingers over het ijs en dan plotseling draaien, was een geliefde bezigheid. Je zag dan na de draai de achterste schaatsers vaak met hoge snelheid de kant op schieten. Dolle pret!

Ook kwam de Niers wel eens buiten haar oevers en éénmaal is de Paesplas en de Maas dichtgevroren. De gemeente liet officiëel door de stadsomroeper - die op de fiets met een bel door de stad ging - aankondigen dat het ijs betrouwbaar was . Ook ik ben toen de Maas overgestoken, al moest dat lopend tussen de schotsen door. Maar dat gaf niets, want je moest toch even naar de Brabantse kant.

Ook schieten mij herinneringen te binnen die toch wel vermeldenswaard zijn. Zo weet ik nog dat er een wielerwedstrijd werd georganiseerd, die door ieder die mee wilde doen, verreden werd op gewone fietsen. De ronde ging onder meer door de Emmastraat en dan tegen de heuvel van de Bergstraat op. Ronde- en etappe-prijzen werden dan door de plaatselijke middenstand ter beschikking gesteld. Later werd er een officiële Ronde van Gennep georganiseerd.

En dan hoorde je soms toch wel aardige waarheidsgetrouwe anekdotes, die in de stad werden verteld. Vlak na de oorlog vroegen twee Gennepse vrachtwagenchauffeurs in den Haag aan een typisch "Haegse mijnheer" de weg naar Utrecht. Zijn eerste reactie was:"Dan moet ik eens even denken!", waarop een van de Gennepenaren antwoordde:"Mins, ge mot nie dinken, dan staan we hier merrege nog!" terwijl zij gas gevend de aardige mijnheer verbouwereerd achterlieten.

En een touringcarchauffeur uit Gennep, die met een aantal bejaarden een uitstapje maakte, werd door een goede bekende geadviseerd:" Rij d'er maar mit de Maas ien, mit dat old grei!"

En dan zijn natuurlijk de perikelen rond de bouw van de Martinuskerk legendarisch geworden. Eerst was er de kritiek dat een voorgevel van mergelstenen geen gezicht was. Wat moesten we in Gennep met zo ' n gele gevel? Deken Janssen heeft postuum gelijk gekregen door zijn stellingname dat eerst na het verstrijken van 'n generatie de werkelijke pracht van deze gevel tot haar recht zou komen. Nu staat er een schitterend gebouw. Maar voordat die er stond! Toen hij als bouwpastoor de voortgang in ogenschouw wilde nemen en voor dat doel de steiger opklom, durfde hij, bevangen door hoogtevrees, niet meer naar beneden. Gelukkig was er een sterke Gennepse bouwvakker, die de tengere pastoor wel even in zijn armen naar beneden wilde dragen.

Maar lang voordat dat plaatsvond, werd voor alle gelovigen de mogelijkheid geboden een eerste steen te leggen. Op 'n Zondagnamiddag waren op de werkvloer stapels van verschillende soorten bouwstenen neergezet, die in diverse prijscategorieën waren ingedeeld. De prijs om een bepaalde steen te mogen leggen, stond op een erbij staande grèsbuis vermeld . Het betreffende bedrag kon in d e bui s worde n gedeponeer d . He t duurst e steen kostte 10 0 gulde n , ee n voor di e tij d respectabele som gelds. Dan namen de prijzen (en ook de kwaliteit van de stenen) af. 75, 50 25 gulden etc.

De meeste aanwezigen wachtten af wat hun kennis/buurman/vriend ging doen. Maar de verwachting dat het tegen elkaar opbieden veel in het laatje zou brengen mislukte. De hele inzameling werd een flop. Deken Janssen heeft toen het boetekleed aangetrokken en van de kansel zijn excuses voor deze manier van geld inzamelen aan zijn parochianen aangeboden.

Maar het volgende probleem zou toen nog komen. Het kerkgebouw moest en zou met Kerstmis 1954 tijdens de Nachtmis in gebruik genomen worden. Tegen het advies van de bouwers in, die ervoor waarschuwden dat de natuurstenen vloer nog niet zodanig was uitgehard dat er al over gelopen kon worden, werd de Kerstnacht toch in de nieuwe kerk gevierd. Resultaat was dat de vloer geheel opnieuw gelegd diende te worden .

In juli 1955 slaag ik voor mijn eindexamen HBS-B.

Kort daarop werd ik opgeroepen om per 24 november van dat jaar op te komen om mijn militaire dienstplicht te vervullen bij het Regiment Verbindingstroepen in Ede. En dat, gedurende de tijd dat je recruut was, voor slechts 75 cent per dag, "want voor drie kwartjes daags, meer kan ons land niet geven, teveel om dood te gaan, te weinig om van te leven." Een in het leger destijds verboden lied. De integrale tekst luidde:

•  En wie zijn vader heeft vermoord en zijn moeder heeft vergeven, die is nog veel te goed voor het soldatenleven!"

•  Maar eenmaal komt de tijd dat we de rotzooi gaan verlaten, vervloekt zij het regiment, lang leve de soldaten!"

Slot.

Eigenlijk eindigde toen mijn verblijf in Gennep. Ik kwam nog wel elke week naar huis, maar de band met Gennep werd losser.

Na mijn dienstplicht ging ik naar Nijmegen om medicijnen te studeren. Daar kwam echter niets van terecht. In 1964 begon ik als artsenbezoeker bij de Nederlandse vertegenwoordiging van de Zwitserse firma Geigy.

In 1965 ben ik getrouwd, ben in Nieuwkoop gaan wonen en werd vader van vier kinderen. Na een promotie tot Product manager bij hetzelfde bedrijf, kreeg ik per 1 oktober 1971 een soortgelijke aanstelling bij Organon in Oss. Daar ben ik toen gaan wonen.

Ondanks dat ik in Oss al meer dan 30 jaar op hetzelfde adres woon, voel ik mij nog steeds meer verbonden met mijn geboorteplaats. Iedere keer wanneer ik bij Oeffelt over de Maasbrug rijd, kom ik als het ware thuis. Ik heb destijds bij de bouw van de Aurora-flat terdege overwogen of ik al dan niet naar Gennep zou terugkeren. Dat had ik in een eerder stadium ook al eens gedaan, toen mijn geboortehuis te koop stond. Maar de voorzieningen zijn niet beter dan die ik nu in Oss heb. Sterker nog, ik zou meer moeten investeren, waarvoor ik minder zou terugkrijgen. En bovendien, ik zou niet terugvinden wat ik destijds heb achtergelaten. Verschillende van mijn goede vrienden en kennissen van weleer wonen niet meer in Gennep of zijn inmiddels overleden. Dat neemt niet weg dat ik nog steeds graag naar mijn "roots" terugga. Minstens éénmaal per jaar ben ik daar en dat is tijdens de Allerzielen-viering. Maar ook los van deze gebeurtenis ga ik graag naar het Gennepse, ondanks dat veel oude vertrouwde dingen zijn vervangen door nieuwe. Ik realiseer me wel dat ik de tijd niet kan terugdraaien, maar toch !

Oss, mei 2005